Bijbelboeken

Exodus 9:1-7

Vijfde plaag. Veepest

Daarna zeide de Heere tot Mozes: Ga in tot Farao, en spreek tot hem: Alzo zegt de Heere, de God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene. Want zo gij hen weigert te laten trekken, en gij hen nog met geweld ophoudt, Zie, de hand des Heeren zal zijn over uw vee, dat in het veld is, over de paarden, over de ezelen, over de kemelen, over de runderen, en over het klein vee, door een zeer zware pestilentie. En de Heere zal een afzondering maken tussen het vee der Israelieten, en tussen het vee der Egyptenaren, dat er niets sterve van al wat van de kinderen Israels is. En de Heere bestemde een zekeren tijd, zeggende: Morgen zal de Heere deze zaak in dit land doen. En de Heere deed deze zaak des anderen daags; en al het vee der Egyptenaren stierf; maar van het vee der kinderen Israels stierf niet een. En Farao zond er heen, en ziet, van het vee van Israel was niet tot een toe gestorven. Doch het hart van Farao werd verzwaard, en hij liet het volk niet trekken.

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet