Bijbelboeken
2 Korintiërs 9:1-15
- Want van de bediening, die voor de heiligen geschiedt, is mij onnodig aan u te schrijven.
- Want ik weet de volvaardigheid uws gemoeds, van welke ik roem over u bij de Macedoniers, dat Achaje van over een jaar bereid is geweest; en de ijver, van u begonnen, heeft er velen verwekt.
- Maar ik heb deze broeders gezonden, opdat onze roem, dien wij over u hebben, niet zou ijdel gemaakt worden in dezen dele; opdat (gelijk ik gezegd heb) gij bereid moogt zijn;
- En dat niet mogelijk, zo de Macedoniers met mij kwamen, en u onbereid vonden, wij (opdat wij niet zeggen, gij) beschaamd worden in dezen vasten grond der roeming.
- Ik heb dan nodig geacht deze broeders te vermanen, dat zij eerst tot u zouden komen, en voorbereiden uw te voren aangedienden zegen; opdat die gereed zij, alzo als een zegen, en niet als een vrekheid.
- En dit zeg ik: Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien; en die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaien.
- Een iegelijk doe, gelijk hij in zijn hart, voorneemt; niet uit droefheid, of uit nooddwang; want God heeft een blijmoedigen gever lief.
- En God is machtig alle genade te doen overvloedig zijn in u; opdat gij in alles te allen tijd, alle genoegzaamheid hebbende, tot alle goed werk overvloedig moogt zijn.
- Gelijk er geschreven is: Hij heeft gestrooid, hij heeft den armen gegeven; Zijn gerechtigheid blijft in der eeuwigheid.
- Doch Die het zaad den zaaier verleent, Die verlene ook brood tot spijze, en vermenigvuldige uw gezaaisel, en vermeerdere de vruchten uwer gerechtigheid;
- Dat gij in alles rijk wordt tot alle goeddadigheid, welke door ons werkt dankzegging tot God.
- Want de bediening van dezen dienst vervult niet alleen het gebrek der heiligen, maar is ook overvloedig door vele dankzeggingen tot God;
- Dewijl zij door de beproeving dezer bediening God verheerlijken over de onderwerping uwer belijdenis onder het Evangelie van Christus, en over de goeddadigheid der mededeling aan hen en aan allen;
- En door hun gebed voor u, welke naar u verlangen, om de uitnemende genade Gods over u.
- Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave.
Ga naar hoofdstuk 8 of hoofdstuk 10.