1 Koningen 13:1-10
Jeróbeam door een profeet te Beth-El bestraft
- En ziet, een man Gods kwam uit Juda, door het woord des Heeren tot Beth-el; en Jerobeam stond bij het altaar, om te roken.
- En hij riep tegen het altaar, door het woord des Heeren, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de Heere: Zie, een zoon zal aan het huis Davids geboren worden, wiens naam zal zijn Josia; die zal op u offeren de priesters der hoogten, die op u roken, en men zal mensenbeenderen op u verbranden.
- En hij gaf ten zelfden dage een wonderteken, zeggende: Dit is dat wonderteken, waarvan de Heere gesproken heeft; ziet, het altaar zal vaneen gescheurd, en de as, die daarop is, afgestort worden.
- Het geschiedde nu, als de koning het woord van den man Gods hoorde, hetwelk hij tegen het altaar te Beth-el geroepen had, dat Jerobeam zijn hand van op het altaar uitstrekte, zeggende: Grijpt hem! Maar zijn hand, die hij tegen hem uitgestrekt had, verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken kon.
- En het altaar werd vaneen gescheurd, en de as van het altaar afgestort, naar dat wonderteken, dat de man Gods gegeven had, door het woord des Heeren.
- Toen antwoordde de koning, en zeide tot den man Gods: Aanbid toch het aangezicht des Heeren, uws Gods, ernstelijk, en bid voor mij, dat mijn hand weder tot mij kome! Toen bad de man Gods het aangezicht des Heeren ernstelijk; en de hand des konings kwam weder tot hem, en werd gelijk te voren.
- En de koning sprak tot den man Gods: Kom met mij naar huis, en sterk u, en ik zal u een geschenk geven.
- Maar de man Gods zeide tot den koning: Al gaaft gij mij de helft van uw huis, zo zou ik niet met u gaan, en ik zou in deze plaats geen brood eten, noch water drinken.
- Want zo heeft mij de Heere geboden door Zijn woord, zeggende: Gij zult geen brood eten, noch water drinken; en gij zult niet wederkeren door den weg, dien gij gegaan zijt.
- En hij ging door een anderen weg, en keerde niet weder door den weg, door welken hij te Beth-el gekomen was.
Ga naar hoofdstuk 12 of hoofdstuk 14.