Kortbegrip

Kort Begrip / Volledig

Hieronder wordt het volledige Kort Begrip getoond.

Vraag 1

Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij welgetroost, zaliglijk leven en sterven moogt?
Drie stukken: Ten eerste hoe groot mijn zonden en ellende zijn; ten andere hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost worde; ten derde hoe ik Gode voor mijn verlossing zal dankbaar zijn.

Vraag 2

Waaruit kent gij uw ellende?
Uit de wet Gods.

Vraag 3

Wat heeft God in Zijn wet aan u bevolen?
Dat heeft Hij ons schriftelijk in de tien geboden samengevat, deze luiden als volgt: Toen sprak God al deze woorden, zeggende: Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Heere uw God ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van degenen, die mij haten; En Ik doe barmhartigheid aan duizenden van degenen, die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden. Gij zult de Naam van de Heere uw God niet ijdel gebruiken; want de Heere zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdel gebruikt. Gedenkt de sabbatdag, dat gij die heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat van de Heere uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de Heere de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Heere de sabbatdag, en heiligde die. Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de Heere uw God geeft. Gij zult niet doodslaan. Gij zult niet echtbreken. Gij zult niet stelen. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. Gij zult niet begeren het huis van uw naaste; gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste; noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat van uw naaste is. En al het volk zag de donderen, en de bliksemen, en het geluid der bazuin, en de rokende berg; toen het volk dat zag, weken zij af, en stonden van verre; En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven!

Vraag 4

Hoe worden deze 10 geboden gedeeld?
In twee tafelen.

Vraag 5

Wat is de hoofdsom van hetgeen God u gebiedt in de 4 geboden van de eerste tafel?
Dat ik de Heere, mijn God, zal liefhebben met mijn hele hart, met heel mijn gemoed en met al mijn krachten. Dit is het eerste en het grote gebod.

Vraag 6

Wat is de hoofdsom van hetgeen God u gebiedt in de zes geboden van de tweede tafel der wet?
Dat ik mijn naaste zal liefhebben als mijzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. Zo is dan de liefde de vervulling van de wet.

Vraag 7

Kunt gij dit alles volkomen houden?
Neen ik; maar ik ben van nature geneigd om God en mijn naaste te haten, en Gods geboden met gedachten, woorden en werken te overtreden.

Vraag 8

Heeft God u alzo boos en verdorven van natuur geschapen?
Neen; maar Hij heeft mij goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, in ware kennis van God, gerechtigheid en heiligheid.

Vraag 9

Vanwaar komt die verdorvenheid, die in u is?
Uit de val en de ongehoorzaamheid van Adam en Eva in het Paradijs, waar onze natuur alzo is verdorven, dat wij allen in zonde ontvangen en geboren worden.

Vraag 10

Wat is dat voor een ongehoorzaamheid geweest?
Dat zij hebben gegeten van de vrucht van de boom, welke God hun verboden had.

Vraag 11

Gaat ons de ongehoorzaamheid van Adam aan?
Ja, want hij is ons aller vader, en wij hebben allen in hem gezondigd.

Vraag 12

Zo zijn wij dan onbekwaam tot enig goed vanuit onszelf en geneigd tot alle kwaad?
Ja; Tenzij wij door de Geest Gods wederom geboren worden.

Vraag 13

Wil God zulke ongehoorzaamheid en verdorvenheid ongestraft laten?
Neen; Maar naar Zijn rechtvaardig oordeel wil Hij die tijdelijk en eeuwig straffen, gelijk geschreven staat: Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven is, in het boek der wet, om dat te doen.

Vraag 14

Hoe kunt gij deze straffen ontgaan en wederom tot genade komen?
Door zulk een Middelaar, die tegelijk waarachtig God en waarachtig en rechtvaardig mens is.

Vraag 15

Wie is die Middelaar?
Onze Heere Jezus Christus, Die in één persoon waarachtig God en een waarachtig en rechtvaardig mens is.

Vraag 16

Kunnen de engelen onze middelaars niet zijn?
Neen, want zij zijn geen God en ook geen mens.

Vraag 17

Kunnen de heiligen onze middelaars niet zijn?
Neen, want zij hebben zelf gezondigd, en zijn niet anders dan door deze enige Middelaar zalig geworden.

Vraag 18

Zullen ook alle mensen door de Middelaar Jezus zalig worden, gelijk zij allen door Adam zijn verdoemd geworden?
Neen, maar alleen, die Hem met een waar geloof aannemen, gelijk geschreven staat: Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, (dat is: niet verloren ga) maar het eeuwige leven hebbe.

Vraag 19

Wat is een waar geloof?
Het is een stellige kennis van God en van Zijn beloften, aan ons in het Evangelie geopenbaard, en een hartelijk vertrouwen, dat mij al mijn zonden om Christus’ wil vergeven zijn.

Vraag 20

Wat is de hoofdsom van hetgeen God ons in het Evangelie belooft en bevolen heeft te geloven?
Dat is begrepen in de twaalf Artikelen van het algemene Christelijke geloof die als volgt luiden: 1. Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. 2. En in Jezus Christus, Zijn Eniggeboren Zoon, onze Heere; 3. Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria; 4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; 5. Ten derden dage wederom opgestaan uit de doden; 6. Opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des Almachtigen Vaders; 7. Van waar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. 8. Ik geloof in de Heilige Geest. 9. Ik geloof een heilige algemene Christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen; 10. De vergeving der zonden; 11. Wederopstanding des vleses; 12. En een eeuwig leven.

Vraag 21

Als gij belijdt te geloven in God de Vader, en de Zoon en de Heilige Geest, bedoelt gij daarmee drie Goden?
Neen geenszins; want er is maar één énig waarachtig God.

Vraag 22

Waarom noemt gij dan drie, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest?
Omdat God Zich alzo in Zijn Woord heeft geopenbaard, dat deze drie onderscheiden Personen de Enige en Waarachtige God zijn; Gelijk wij ook gedoopt zijn in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

Vraag 23

Wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?
Dat de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus, Die hemel en aarde uit niet geschapen heeft, en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt, om Zijns Zoons Christus’ wil, ook mijn God en mijn Vader is.

Vraag 24

Wat gelooft gij met deze woorden: En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heere?
Dat Jezus Christus de eeuwige en enige Zoon des Vaders is, éénswezens met God de Vader, en de Heilige Geest.

Vraag 25

Gelooft gij niet, dat Christus ook mens geworden is?
Ja; want Hij is: ontvangen van de Heilige Geest, en geboren uit de maagd Maria.

Vraag 26

Is dan de Godheid van Christus veranderd in mensheid?
Neen; want de Godheid is onveranderlijk.

Vraag 27

Hoe is Christus dan mens geworden?
Door aanneming der mensheid in enigheid Zijns persoons.

Vraag 28

Heeft Christus dan Zijn mensheid uit de hemel gebracht?
Neen; maar Hij heeft die aangenomen uit de maagd Maria, door de werking des Heiligen Geestes, en is alzo ons, Zijn broederen, in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde.

Vraag 29

Waarom wordt Hij Jezus dat is Zaligmaker genoemd?
Omdat Hij Zijn volk zalig maakt van hun zonden.

Vraag 30

Is er anders geen Zaligmaker?
Neen; want er is onder de hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden, dan de Naam van Jezus.

Vraag 31

Waarom wordt Hij Christus, dat is, Gezalfde, genoemd?
Omdat Hij met de Heilige Geest is gezalfd, en van God de Vader is verordend, tot onze grote Profeet, tot onze enige Hogepriester, en tot onze eeuwige Koning.

Vraag 32

Wat heeft dan Jezus Christus gedaan om ons zalig te maken?
Hij heeft voor ons geleden, is gekruisigd, gestorven, is begraven, en nedergedaald ter helle, dat is Hij heeft de helse pijn geleden; en is alzo zijn Vader gehoorzaam geworden, opdat Hij ons van de tijdelijke en eeuwige straffen der zonde verlossen zou.

Vraag 33

In welke natuur heeft Christus geleden?
Alleen in Zijn menselijke natuur, dat is, in Zijn ziel en lichaam.

Vraag 34

Wat heeft dan de Godheid van Christus hiertoe gedaan?
Zijn Godheid heeft door haar kracht die aangenomen mensheid alzo versterkt, dat zij de last van de toorn van God tegen de zonde heeft kunnen dragen, en ons daarvan verlossen.

Vraag 35

Is Christus in de dood gebleven?
Neen; maar Hij is ten derde dage opgestaan van de doden tot onze rechtvaardigmaking.

Vraag 36

Waar is Christus nu naar Zijn mensheid?
Hij is opgevaren ten hemel, en zit ter Rechterhand van God de Vader, dat is: verheven in de hoogste heerlijkheid boven alle schepselen.

Vraag 37

Waartoe is Christus daar zo hoog verheven?
Inzonderheid, opdat Hij van daar zijn gemeente zou regeren, en onze Voorbidder zijn bij de Vader.

Vraag 38

Is Christus dan niet bij ons tot aan het einde der wereld, gelijk Hij ons beloofd heeft?
Naar Zijn Godheid, Majesteit, Genade en Geest, wijkt Hij nimmermeer van ons; maar naar Zijn mensheid blijft Hij in de hemel, totdat Hij eenmaal komen zal om te oordelen de levenden en de doden.

Vraag 39

Wat gelooft gij van de Heilige Geest?
Dat Hij samen met de Vader en de Zoon waarachtig en eeuwig God is, en dat Hij mij van de Vader door Christus gegeven zijnde, wederom geboren doet worden, in alle waarheid leidt, mij troost en in eeuwigheid bij mij blijven zal.

Vraag 40

Wat gelooft gij van de Heilige Algemene Christelijke Kerk?
Dat de Zoon van God, uit het hele menselijke geslacht, de uitverkorenen ten eeuwige leven, door Zijn Geest en Woord, Zich tot een gemeente vergadert. Hiervan geloof ik, dat ik een levend lidmaat ben en eeuwig blijven zal.

Vraag 41

Waar vergadert Christus deze kerk?
Waar men Gods Woord recht predikt, en de Heilige Sacramenten bedient naar de instelling van Christus.

Vraag 42

Welke weldaden doet God aan deze gemeente?
Hij schenkt haar vergeving der zonden, wederopstanding des vleses en het eeuwige leven.

Vraag 43

Wat baat het u dat gij dit alles gelooft?
Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben.

Vraag 44

Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?
Alleen door een waar geloof in Jezus Christus.

Vraag 45

Hoe is het te verstaan, dat gij door het geloof gerechtvaardigd zijt?
Alzo dat alleen de volkomen genoegdoening en gerechtigheid van Christus, door God mij wordt toegerekend, waardoor mij mijn zonden vergeven en ik een erfgenaam van het eeuwige leven word; en dat ik die niet anders dan door het geloof kan aannemen.

Vraag 46

Waarom kunnen onze goede werken onze gerechtigheid voor God niet zijn, noch een stuk daarvan?
Alzo dat alleen de volkomen genoegdoening en gerechtigheid van Christus, door God mij wordt toegerekend, waardoor mij mijn zonden vergeven en ik een erfgenaam van het eeuwige leven word; en dat ik die niet anders dan door het geloof kan aannemen.

Vraag 46

Waarom kunnen onze goede werken onze gerechtigheid voor God niet zijn, noch een stuk daarvan?
Daarom, dat ook onze beste werken in dit leven onvolkomen en met zonde bevlekt zijn.

Vraag 47

Verdienen dan onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Deze beloning geschiedt niet uit verdienste maar uit genade.

Vraag 48

Wie werkt dat geloof in u?
De Heilige Geest.

Vraag 49

Door welk middel?
Door het gehoor van het gepredikte Woord.

Vraag 50

Hoe versterkt Christus dat geloof?
Door dat gepredikte Woord, en het gebruik van de Heilige Sacramenten.

Vraag 51

Wat zijn Sacramenten?
Heilige tekens en zegels, door God ingesteld, om ons daardoor te verzekeren, dat Hij ons vergeving van de zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt, om het enige slachtoffer van Christus aan het kruis volbracht.

Vraag 52

Hoeveel Sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Testament ingesteld?
Twee: de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal.

Vraag 53

Wat is het teken in de Heilige Doop?
Het water, waarmee wij gedoopt worden in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Vraag 54

Wat betekent en verzegelt dat?
De afwassing van de zonden door het bloed van Jezus Christus, gewerkt door de Heilige Geest.

Vraag 55

Waar heeft Christus dit toegezegd en beloofd?
In de inzetting van de Heilige Doop die aldus luidt: Gaat dan heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen (schepselen); onderwijst alle volken, hen dopende in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest; die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, die zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, die zal verdoemd worden.

Vraag 56

Zal men ook de jonge kinderen dopen?
Ja, want zij behoren, net als de volwassenen, tot het Verbond van God, en tot Zijn Gemeente.

Vraag 57

Wat is het uiterlijke teken in het Heilig Avondmaal?
Het gebroken brood, dat wij eten, en de vergoten wijn, die wij drinken, ter gedachtenis van het lijden en sterven van Christus.

Vraag 58

Wat betekent en verzegelt dat?
Dat Christus onze ziel met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed spijst en laaft tot het eeuwige leven.

Vraag 59

Waar heeft Christus dit aan ons toegezegd?
In de instelling van het Heilig Avondmaal, die door Paulus als volgt wordt beschreven: Want ik heb van de Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jezus in de nacht, in welke Hij veraden werd, het brood nam; en als Hij gedankt had brak Hij het en zei: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook de drinkbeker, na het eten van het Avondmaal, en zei: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij die zult drinken tot Mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en deze drinkbeker zult drinken, zo verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt.

Vraag 60

Wordt het brood veranderd in het lichaam van Christus, of de wijn in Zijn bloed?
Neen; niet meer dan het water in de doop veranderd in het bloed van Christus.

Vraag 61

Hoe moet gij uzelf beproeven, eer gij tot het Heilig Avondmaal des Heeren gaat?
Eerst moet ik onderzoeken, of ik mijzelf vanwege mijn zonden mishaag en mij daarom voor God verootmoedig. Ten tweede, of ik geloof en vertrouw, dat mij al mijn zonden om Christus’ wil vergeven zijn. Ten derde, of ik ook een ernstig voornemen heb, om voortaan in alle goede werken te wandelen.

Vraag 62

Zal men ook diegenen tot het Heilig Avondmaal laten gaan, die een ongoddelijke leer drijven, of een ergerlijk leven leiden?
Neen; opdat Gods Verbond niet ontheiligd worde, en Zijn toorn over de gehele gemeente niet aangestoken worde.

Vraag 63

Hoe zal men dan met de zodanigen handelen?
Volgens de verordening, die Christus ons daarvan gegeven heeft welke aldus luidt: Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog één of twee met u, opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hij dezelve geen gehoor geeft, zo zegt het aan de gemeente; en indien hij ook aan de gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar.

Vraag 64

Aangezien wij alleen uit de genade door Christus zalig worden, waarom moet gij nog goede werken doen?
Niet om de hemel daarmee te verdienen, hetwelk Christus heeft gedaan, maar omdat God mij dit heeft geboden.

Vraag 65

Waartoe dienen dan uw goede werken?
Dat ik aan God daarmee dankbaarheid voor al Zijn weldaden bewijze, en Hij door mij geprezen worde; dat ik ook uit de goede werken, als uit de vruchten van de echtheid van mijn geloof verzekerd zij; en dat mijn naaste daardoor gesticht en voor Christus gewonnen worde.

Vraag 66

Zullen die ook zalig worden, die geen goede werken doen?
Neen; want de Heilige Schrift zegt, dat geen onkuise, afgodendienaar, echtbreker, hoereerder, dief, geldgierige, dronkaard, lasteraar, noch rover, noch dergelijke, het Rijk van God beërven zal, tenzij dat zij zich tot God bekeren.

Vraag 67

Waarin bestaat de bekering van de mens?
In een hartelkijk leedwezen en vlieden van de zonden; en in een ernstige lust en doen van alle goede werken.

Vraag 68

Wat zijn goede werken?
Alleen die uit een waar geloof, naar de wet van God, Hem ter ere, geschieden; en niet op menseninzettingen, of op ons goeddunken gegrond zijn.

Vraag 69

Kunnen degenen die tot God bekeerd zijn, de wet van God volkomen houden?
Neen, maar ook de allerheiligsten, zolang zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel van deze gehoorzaamheid; maar alzo, dat zij met een ernstig voornemen, niet alleen naar sommige, maar naar al de geboden van God beginnen te leven; gelijk zij ook de Heere gedurig bidden om dagelijks daarin toe te nemen.

Vraag 70

Wie moeten wij hierom bidden?
Niet enig schepsel, maar alleen God, die ons helpen kan, en om Jezus Christus’ wil verhoren wil.

Vraag 71

In wiens Naam moeten wij tot God bidden?
Alleen in de Naam van Christus en niet in de naam van enig heilige.

Vraag 72

Om welke dingen moeten wij God bidden?
Om alle geestelijke en lichamelijke nooddruft, welke de Heere Christus begrepen heeft in het gebed dat Hij zelf ons geleerd heeft.

Vraag 73

Hoe luidt dat gebed?
Onze Vader, die in de hemelen zijt; Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde. Geef ons heden ons dagelijks brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht, en deheerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.

Vraag 74

Wat begeert gij van God in dit gebed?
Ten eerste, dat al wat dient tot Gods eer, bevorderd worde, en daarentegen geweerd worde, wat haar verhindert, of Zijn wil wederstaat. Ten andere, Dat Hij mij met alle nooddruft naar het lichaam verzorge, en naar de ziel mij beware voor alle kwaad, dat mij aan mijn zaligheid zou kunnen schadelijk zijn.

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken