Bijbelboeken

Jozua 4:1-7

De twaalf gedenkstenen opgericht

Het geschiedde nu, toen al het volk geeindigd had over de Jordaan te trekken, dat de Heere tot Jozua sprak, zeggende: Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het volk, uit elken stam een man. En gebiedt hun, zeggende: Neemt voor ulieden op, van hier uit het midden van de Jordaan, uit de standplaats van de voeten der priesteren, en bereidt twaalf stenen, en brengt ze met ulieden over, en stelt ze in het nachtleger, waar gij dezen nacht zult vernachten. Jozua dan riep die twaalf mannen, die hij had doen bestellen van de kinderen Israels, uit elken stam een man. En Jozua zeide tot hen: Gaat over voor de ark des Heeren, uws Gods, midden in de Jordaan; en heft u een ieder een steen op zijn schouder, naar het getal der stammen van de kinderen Israels; Opdat dit een teken zij onder ulieden; wanneer uw kinderen morgen vragen zullen, zeggende: Wat zijn u deze stenen? Zo zult gij tot hen zeggen: Omdat de wateren van de Jordaan zijn afgesneden geweest voor de ark des verbonds des Heeren; als zij toog door de Jordaan, werden de wateren van de Jordaan afgesneden; zo zullen deze stenen den kinderen Israels ter gedachtenis zijn tot in eeuwigheid.

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet