Bijbelboeken

Ezechiël 25:1-7

Profetie tegen de Ammonieten

1 En des Heeren woord geschiedde tot mij, zeggende:2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen de kinderen Ammons, en profeteer tegen dezelve;3 En zeg tot de kinderen Ammons: Hoort des Heeren Heeren woord: Alzo zegt de Heere Heere: Omdat gij gezegd hebt: Heah! over Mijn heiligdom, als het ontheiligd werd, en over het land Israels, als het verwoest werd, en over het huis van Juda, als zij in gevangenis gingen;4 Daarom, ziet, Ik zal u aan die van het oosten overgeven tot een bezitting, dat zij hun burgen in u zetten, en hun woningen in u stellen, die zullen uw vruchten eten, en die zullen uw melk drinken.5 En Ik zal Rabba tot een kemelstal maken, en de kinderen Ammons tot een schaapskooi; en gij zult weten, dat Ik de Heere ben.6 Want alzo zegt de Heere Heere: Omdat gij met de hand geklapt, en met den voet gestampt hebt, en van harte verblijd zijt geweest in al uw plundering, over het land Israels;7 Daarom, ziet, Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u den heidenen ten buit geven, en zal u uit de volken uitroeien, en u uit de landen verdoen; Ik zal u verdelgen; en gij zult weten, dat Ik de Heere ben.

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken