Bijbelboeken

Amos 7:1-17

Het gezicht der sprinkhanen

De Heere Heere deed mij aldus zien; en ziet, Hij formeerde sprinkhanen, in het begin des opkomens van het nagras; en ziet, het was het nagras, na des konings afmaaiingen. En het geschiedde, als zij het kruid des lands geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zeide: Heere Heere! vergeef toch; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is klein! Toen berouwde zulks den Heere; het zal niet geschieden, zeide de Heere.

Het gezicht van het vuur

Wijders deed mij de Heere Heere aldus zien; en ziet, de Heere Heere riep uit, dat Hij wilde twisten met vuur; en het verteerde een groten afgrond, ook verteerde het een stuk lands. Toen zeide ik: Heere Heere! houd toch op; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is klein! Toen berouwde zulks den Heere. Ook dit zal niet geschieden, zeide de Heere Heere.

Het gezicht van het paslood

Nog deed Hij mij aldus zien; en ziet, de Heere stond op een muur, die naar het paslood gemaakt was, en een paslood was in Zijn hand. En de Heere zeide tot mij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een paslood. Toen zeide de Heere: Zie, Ik zal het paslood stellen in het midden van Mijn volk Israel; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan. Maar Izaks hoogten zullen verwoest, en Israels eigendommen verstoord worden; en Ik zal tegen Jerobeams huis opstaan met het zwaard.

Amos en de priester Amázia

Toen zond Amazia, de priester te Beth-el, tot Jerobeam, den koning van Israel, zeggende: Amos heeft een verbintenis tegen u gemaakt, in het midden van het huis Israels; het land zal al zijn woorden niet kunnen verdragen. Want alzo zegt Amos: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israel zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd. Daarna zeide Amazia tot Amos: Gij ziener! ga weg, vlied in het land van Juda, en eet aldaar brood, en profeteer aldaar. Maar te Beth-el zult gij voortaan niet meer profeteren; want dat is des konings heiligdom, en dat is het huis des koninkrijks. Toen antwoordde Amos, en zeide tot Amazia: Ik was geen profeet, en ik was geen profetenzoon; maar ik was een ossenherder, en las wilde vijgen af. Maar de Heere nam mij van achter de kudde; en de Heere zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot Mijn volk Israel. Nu dan, hoor des Heeren woord: Gij zegt: Gij zult niet profeteren tegen Israel, noch druppen tegen het huis van Izak. Daarom zegt de Heere alzo: Uw vrouw zal in de stad hoereren, en uw zonen en uw dochteren zullen door het zwaard vallen, en uw land zal door het snoer uitgedeeld worden; en gij zult in een onrein land sterven, en Israel zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd.

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet