2 Kronieken 19:6-34
Profetie van Jesája
Heere; en Hij is bij u in de zaak van het gericht. En hij zeide tot de richters: Ziet wat gij doet, want gij houdt het gericht niet den mens, maar den Heeren zij op ulieden; neemt waar, en doet het; want bij den Heere, onzen God, is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Nu dan, de verschrikking des Heeren, en over rechtsgeschillen, als zij weder te Jeruzalem gekomen waren. Daartoe stelde Josafat ook te Jeruzalem enige van de Levieten, en van de priesteren, en van de hoofden der vaderen van Israel, over het gericht des Heeren, met getrouwheid en met een volkomen hart. En hij gebood hun, zeggende: Doet alzo in de vreze des Heere, en een grote toornigheid over u en over uw broederen zij; doet alzo, en gij zult niet schuldig worden. En in alle geschil, hetwelk van uw broederen, die in hun steden wonen, tot u zal komen, tussen bloed en bloed, tussen wet en gebod, en inzettingen en rechten, zo vermaant hen, dat zij niet schuldig worden aan den Heeren; en Zebadja, de zoon van Ismael, de vorst van het huis van Juda, in alle zaak des konings; ook zijn de ambtlieden, de Levieten, voor uw aangezicht; weest sterk en doet het, en de Heere zal met den goede zijn. En ziet, Amarja, de hoofdpriester, is over u in alle zaak des
Ga naar hoofdstuk 18 of hoofdstuk 20.