Bijbelboeken

1 Kronieken 11:1-13

Sálomo's vrouwen en afgoderij

Toen vergaderde zich gans Israel tot David naar Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente en uw vlees. Zelfs ook te voren, toen Saul nog koning was, hebt gij Israel uitgeleid en ingeleid; ook heeft de Heere, uw God, tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israel weiden, en gij zult voorganger zijn van Mijn volk Israel. Ook kwamen alle oudsten in Israel tot den koning naar Hebron, en David maakte een verbond met hen te Hebron, voor het aangezicht des Heeren; en zij zalfden David ten koning over Israel, naar het woord des Heeren, door den dienst van Samuel. En David toog henen, en gans Israel, naar Jeruzalem, welke is Jebus; want daar waren de Jebusieten, de inwoners des lands. En de inwoners van Jebus zeiden tot David: Gij zult hier niet inkomen. David dan nog won den burg Sion, welke is de stad Davids. Want David zeide: Al wie de Jebusieten het eerst slaat, zal tot een hoofd, en tot een overste worden. Toen beklom Joab, de zoon van Zeruja, dien het eerst; daarom werd hij tot een hoofd. David nu woonde op den burg; daarom heet men dien de stad Davids. En hij bouwde de stad rondom, van Millo af, en rondom henen; en Joab vernieuwde het overige der stad. En David ging geduriglijk voort, en werd groot, want de Heere der heirscharen was met hem. Dezen nu waren de hoofden der helden, die David had, die zich dapper bij hem gedragen hebben in zijn koninkrijk bij geheel Israel, om hem koning te maken, naar het woord des Heeren over Israel. Dezen nu zijn van het getal der helden, die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was het hoofd der dertigen, die zijn spies tegen driehonderd opheffende, hen op eenmaal versloeg. En na hem was Eleazar, de zoon van Dodo, de Ahohiet; hij was onder die drie helden. Hij was met David te Pas-dammim, als de Filistijnen daar ten strijde vergaderd waren, en het stuk des akkers vol gerst was, en het volk voor het aangezicht der Filistijnen vlood;

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet